bestuur en rechtspraak

De bewoners van een stad mochten zelf bestuur en rechtspraak regelen. De stad werd bestuurd door de schout en de schepenen, Zij mochten de stedelijke wetten (keuren) maken en spraken recht. De poorters konden hun belang behartigen in de raad, later vroedschap genoemd. Zij lieten hun besluiten uitvoeren door burgemeesters

In de dertiende eeuw spelen de landsheren, bisschoppen en kloosters een belangrijke rol in het ontstaan en besturen van steden. Zij zien toe op de handel en het functioneren van de markt en bieden de kooplieden bescherming. Een versterking bij de handelsplaats in de vorm van een kasteel of een omwalling ter plekke biedt bescherming tegen overvallen. Mooie voorbeelden van steden die bij een kasteel ontstaan zijn 's-Heerenberg en Bredevoort.
Een stad kreeg een eigen bestuur. De groeiende stad had behoefte aan andere rechtsregels dan het platteland. Als centrum van de nieuwe economische bedrijvigheid wordt de stad gehinderd door de regels die voor het platteland gelden. Steden krijgen hun eigen recht. Dat eigen recht wordt stadsrecht genoemd. Stadsrecht werd gegeven door diverse geestelijken en wereldlijke heren (edelen heren, als een hertog en graaf). Sommige steden hadden hun rechten aan koninklijke verlening te danken. De datum waarop het stadsrecht werd verleend, was het tijdstip waarop de stad als echte stad werd erkent. 
Ambtsdragers vertegenwoordigde in de steden de vorsten. Hij moest het gerecht voorzitten en voor de handhaving van stedelijke en voor steden geldende vorstelijke wetten zorgen. Verder keek hij toe op de naleving van enkele plichten van de stad tegenover de vorst.

Maak jouw eigen website met JouwWeb